Familie Elburg-Schuster en Bertha Elburg-Gottschalk
Op 11 mei 2022 zijn op het adres Zwiepseweg 59 vier Stolpersteine gelegd voor:
Abraham Elburg (41 jaar), omgebracht 31-3-1944 ergens in Polen
Hinde Elburg-Schuster (37 jaar), omgebracht op 22 oktober 1943 in Auschwitz
Bettie Elburg (8 jaar), omgebracht op 22 oktober 1943 in Auschwitz
Bertha Elburg-Gottschalk (78 jaar), omgebracht op 13 juli 1943 in Sobibor
Het huis was van 1921 tot augustus 1943 eigendom van de familie Hartog die gedurende decennia op het adres Walderstraat 17 een koosjere slagerij bezat.
Van eind 1921 tot haar overlijden in 1933 woonde weduwe Anna Bet Hartog – Polak in de woning aan Zwiepseweg 59. Vanaf maart 1930 huurde Abraham Elburg de eerste verdieping van het huis. Die maand was hij geïnstalleerd als rabbijn van de Joodse gemeente van Lochem. In het dagelijkse leven liet Abraham zich Emil noemen.
Hij werd op 7 augustus 1901 in Hilversum geboren. Aanvankelijk werkte hij in de ijzerwarenwinkel van zijn vader, maar op drieëntwintigjarige leeftijd verhuisde hij naar het Groningse Leek waar hij rabbijn werd. Na een jaar verruilde hij Leek voor Kampen waar hij diezelfde functie zou gaan bekleden. Op 4 juni 1930 trouwde Emil met de Amsterdamse Hinde Schuster, die daarna bij Emil aan de Zwiepseweg introk. Hinde, die Hannie als roepnaam had, was een lerares Joodse godsdienst. Emil en Hannie gaven voortdurend blijk van een gedreven betrokkenheid bij het religieus zionisme en van hun trouw aan de Joodse wetten en gebruiken.
In 1935 werd het echtpaar verblijd met de geboorte van dochtertje Bettie, vernoemd naar de moeder van Emil, Bertha Elburg-Gottschalk, die drie jaar later vanuit Utrecht bij het jonge gezin Elburg-Schuster aan Zwiepsweg 59 introk.
Vanaf 1932 gaf Emil, met instemming van de familie Hartog, onderdak aan het Joodse echtpaar Wijnberg-Overste uit Groningen. Het had twee jonge kinderen. Tijdens hun verblijf aan de Zwiepseweg 59 kwam er een derde bij. In 1938 verhuisde het gezin naar Amsterdam. Op 7 mei 1943 vonden ze alle vijf de dood in de gaskamers van Sobibor.
Bertha Elburg-Gottschalk werd op 15 april 1943 in Kamp Westerbork geïnterneerd. Hoewel ze in aanmerking kwam voor emigratie naar Palestina en aanstalten maakte om met instemming van Westerbork daar naar toe te vertrekken, werd ze, na de vlucht uit Kamp Westerbork van haar schoondochter Marianne Elburg-Van Dam begin juli 1943, als wrede represaille een week later op transport gezet naar Sobibor. Hier werd ze bij aankomst onmiddellijk vergast; een vrouw van achtenzeventig jaar.
In augustus 1943 werd het jonge gezin Elburg-Schuster door de Joodse Raad gesommeerd hun woning aan de Zwiepseweg 59 in Lochem te verruilen voor de leegstaande woning Kraaipanstraat 51 in de Joodse Transvaalbuurt van Amsterdam. Bij de allerlaatste razzia aldaar, op 29 september 1943, bij gelegenheid waarvan Amsterdam judenfrei kon worden verklaard, werden Emil, Hannie en hun dochtertje Bettie opgepakt en naar Kamp Westerbork afgevoerd. Een kleine drie weken later, op dinsdag 19 oktober zijn ze abgereist naar Auschwitz waar ze op 22 oktober arriveerden. Hannie en dochtertje Bettie werden diezelfde dag vergast, Emil werd ergens tewerkgesteld; onbekend is waar. Op zijn Joodse Raad-kaart staat als overlijdensdatum 31 maart 1944 vermeld. De laatste dag van de maand werd vaak als uiterlijke dag van overlijden genoteerd wanneer de exacte datum onbekend was. Dat lijkt ook hier het geval te zijn. Evenmin is duidelijk hoe en waar hij het leven liet: Ergens in Polen.