Schutsluis Twentekanaal
1938 ♦ Rijksmonument
In 1930 werd na jaren voorbereiding begonnen met de aanleg van het Twentekanaal, dat de bloeiende Twentse industriesteden moest aansluiten op het landelijke netwerk van rivieren en kanalen. Het hoofdtraject mondt bij Eefde in de IJssel. Het enorme karwei werd tussen 1930 en 1936 onder leiding van dr. Ir. Ludolph Reiner Wenholt in de crisisjaren gerealiseerd als werkverschaffingsproject. In 1938 kon het eerste deel in gebruik worden genomen. De zijtak naar Almelo kwam pas in 1953 gereed. Voor het kanaal, dat via een zorgvuldig uitgedacht ontwerp in het landschap werd ingepast, zijn een groot aantal bruggen, zwaaihavens, een drietal sluizen en andere kunstwerken ontworpen. Bij Eefde werd vanwege het flinke variabele verval een groot schutsluiscomplex aangelegd. De sluis heeft een schutkolk van 12 meter breed en een lengte van 140 meter en werkt met stalen hefdeuren. Omdat vanwege het grote verval bij het schutten vrij veel water verloren gaat, is als compensatie bij de sluis een gemaal gebouwd om weer water omhoog te pompen.
De Eefdese schutsluis bestaat uit twee sluishoofden met daartussen de schutkolk. Het geheel is opgetrokken uit gewapend beton. De hoge heftorens zijn met elkaar verbonden door middel van een stalen verbindingsbrug. Het ontwerp van de imposante constructie is van de ingenieurs J.W. Akkerman en A. Eggink, waarbij ir. D. Roosenburg (1887-1962) als esthetisch adviseur van Rijkswaterstaat optrad. De architectuur is, zoals kenmerkend voor het werk van Roosenburg in deze periode, ontworpen in de stijl van de Nieuwe Zakelijkheid, met invloeden van de Nieuwe Haagse School.