Willem Hendrik Suringar (1790–1872)
Je hoeft niet in Lochem geboren te zijn of er lang gewoond te hebben om toch als markant persoon met de stad verbonden te zijn. Willem Hendrik Suringar heeft nooit in Lochem gewoond, maar ligt er wel begraven – bij de kapel op wat ooit landgoed ’t Rijsselt in Eefde was. Op dat landgoed stichtte Suringar namelijk een school voor heropvoeding van jeugdige gevangenen en kansarme jongeren, geïnspireerd op de landbouwkolonie in het Franse Mettray.
Afkomst en jeugdjaren
Willem Hendrik Suringar werd op 3 augustus 1790 in Leeuwarden geboren, als zoon van Petrus Jacobus Suringar en Baukje Buysing. Zijn vader was ‘ontvanger der Boelgoederen en Collecteur-generaal van het Reëel’, én een overtuigd orangist. Die politieke voorkeur kostte hem zijn betrekking toen in 1795 de patriotten aan de macht kwamen tijdens de Bataafse Revolutie.
De familie Suringar moest vervolgens met moeite rondkomen. Vader begon een wijnhandel, waarin Willem Hendrik al op twaalfjarige leeftijd de administratie op zich nam. Hij bleek leergierig en autodidact: met hulp van buitenlandse militairen leerde hij zichzelf Engels en Duits. Zijn droom was een studie theologie, maar daarvoor ontbraken de middelen.
Op zijn zestiende richtte hij met vrienden een leesgezelschap op met de veelzeggende naam Ter beschaving van het verstand en verbetering van het hart. Deze korte episode bleek tekenend voor zijn verdere leven: mensen bijeenbrengen rondom idealen van morele verheffing, heropvoeding en sociale verbetering.
Talentvol organisator met overtuiging
Suringar beschikte over een groot redenaarstalent, een natuurlijk gevoel voor organisatie en een sterk netwerk. Hij had bovendien een diepe behoefte om dingen goed te regelen en vast te leggen in statuten en reglementen. Een bekende uitspraak van hem luidt:
“Hij, die geen lust of takt heeft anderen gelukkig te maken, zal levenslang vruchteloos zoeken naar het middel om zelf gelukkig te zijn.”
Hij sloot zich al op jonge leeftijd aan bij de in 1784 opgerichte Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen, waarvan hij tot aan zijn dood lid bleef. In Leeuwarden zette hij zich in voor de inrichting en promotie van de Nutsbibliotheek. Ook was hij een voorvechter van goede kleuteropvang op bewaarscholen en de heropvoeding van jonge delinquenten.
Persoonlijk leven en opbloeiend filantropisch werk
Suringar trouwde in 1810 met Aukje Gorter, met wie hij twee kinderen kreeg. Zij overleed echter al in 1814. In 1817 hertrouwde hij met Anna de Jong; zij schonk hem vier kinderen, maar stierf in 1823. Ondanks deze persoonlijke tragedies ging het zakelijk steeds beter. De wijnhandel en andere investeringen van zijn vader gingen renderen. Als beheerder van het familiekapitaal, ook namens zijn broers en zussen, deed Suringar het goed.
Dankzij deze financiële onafhankelijkheid kon hij zich steeds meer wijden aan zijn maatschappelijke roeping. Hij hield gepassioneerde redevoeringen voor het Nut en was daarnaast politiek actief als lid van de gemeenteraad van Leeuwarden en van de Provinciale Staten van Friesland.
Voorloper van de reclassering
In 1823 was Suringar medeoprichter van het Nederlandsch Genootschap tot Zedelijke Verbetering der Gevangenen – de voorloper van wat nu de reclassering is. Hij verzette zich tegen het bestaande gevangenissysteem, waarin jonge delinquenten vaak verbleven tussen doorgewinterde misdadigers. Hij pleitte voor een cellensysteem en een meer individuele aanpak.
Hij zocht ook contact met Johannes van den Bosch, oprichter van de Maatschappij van Weldadigheid. Deze organisatie streefde naar het opleiden van armen tot boer in Drentse kolonies. Een proef met ex-delinquenten in deze koloniën mislukte echter, en verdere samenwerking bleef uit.
De Louiseschool in Amsterdam
Na zijn derde huwelijk met Charlotte Lochman van Königsfeldt in 1835 verhuisde Suringar enkele jaren later naar Amsterdam. Daar werd hij de stuwende kracht achter de oprichting van de achtste bewaarschool: de Louiseschool aan de Prinsengracht.
De school kende een bloeiende start en werd later uitgebreid met lager onderwijs. Zedelijkheid en vroomheid vormden de kern van het curriculum. De moralistische verzen van Hiëronymus van Alphen kregen daarin een belangrijke plaats.
Levenswerk in Eefde: Nederlandsch Mettray
In 1851 richtte Suringar in Eefde zijn levenswerk op: een landbouwkolonie voor verwaarloosde en jonge misdadige kinderen. Het voorbeeld kwam uit het Franse Mettray. De financiering kwam grotendeels van de Amsterdamse weldoener Christiaan Dirk Schuller, die wel strikte voorwaarden stelde: uitsluitend protestantse jongeren, géén recidivisten, en een locatie in de provincie Gelderland.
Aanvankelijk richtte Nederlandsch Mettray zich op een mix van kansarme jongeren en jeugdige delinquenten. Later verschoof de aandacht naar moeilijk opvoedbare jeugd. Gedurende anderhalve eeuw werden jaarlijks zo’n 120 jongens van 9 tot 14 jaar opgevangen, opgeleid en voorbereid op de arbeidsmarkt. De instelling kende in die tijd diverse vormen, maar bleef altijd gewijd aan jeugdheropvoeding.
Hoewel Mettray bewust buiten de bewoonde wereld werd gevestigd, werd het onlosmakelijk deel van Eefde. Nog altijd wordt er met respect teruggekeken op deze instelling, haar werk en haar stichter.
Laatste jaren en nalatenschap
Willem Hendrik Suringar heeft zelf nooit in Eefde gewoond, maar het feit dat hij op het terrein van Mettray is begraven onderstreept hoezeer hij dit project als zijn levenswerk beschouwde.
Voor zijn grote verdiensten op maatschappelijk gebied werd hij benoemd tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw.